Pakweg twintig dertig mensen in een kamer die met slinger is behangen
Armen schudden handen, getuite lippen kussen vluchtigjes langs wangen
Ik zie links en rechts cadeautjes en ik hoor van harte proost
Ik ruik bier, vermengd met gulle lach
En er zwemmen zoute haringen op kromgetrokken toast
't Zal wel weer feest zijn 't zal weer niet een keertje feest zijn
Ja verdomd ik zie ballonnetjes, het is weer feest
God wat leuk dat ik ook mocht komen
Ik zie mensen met mij praten, maar nooit zolang want ik zeg niks terug
Ze proberen het met hapjes, maar het lukt ze niet ik ben allang gevlucht
'k zit op een ondergronds station, waar niemand mij bereiken kan
Waar ik stil kan dromen van de noorderzon
Laat me nou maar, laat me nou maar dromen
Laat me nou maar, laat me nou maar dromen
Ze beginnen wild te bewegen op een of ander vrolijk lied
Maar ikzelf kom niemand tegen, ik ben er wel maar ik ben er niet
'k Zit op een ondergronds station, waar niemand mij bereiken kan
Waar ik stil kan dromen van de noorderzon
Laat me nou maar, laat me nou maar dromen
Laat me nou maar, laat me nou maar dromen