We zijn zo gewoon, zo doodgewoon
Als onze kleren, waar geen coupe in zit
We zingen in 't leven de ondertoon
We heten doodgewoon eenvoudig Smit
Wij zijn de Smitten, die voor u zitten
Voor 't open venster, met hun zoon
't Kind is geen mooie, hij is een rooie
Maar wel een rechtgeaarde Smit, dus: doodgewoon
Al veertien jaar geleden stond 'welkom' op de mat
Verhuurden wij een kamer met inbegrip van 't bad
Toen kwam meneer Van Putten, die zag de kamer aan
En is sinds veertien jaren hier nooit meer weggegaan
Hij wordt verzorgd met liefde en voelt zich als een vorst
Eet rijstebrij met krenten en commensale worst
Hij was zo gewoon, zo doodgewoon
Net als z'n kleren, waar geen coupe in zat
Hij zong in het leven de ondertoon
Hij huurde hier de kamer met het bad
Dit zijn de Smitten, die voor u zitten
Ik ben hun commensaal, en dit is hun zoon
Hij is geen mooie, hij is een rooie
En zo een rooie bij twee zwarten
Da's niet gewoon