Moeder mag ik trouwen gaan, trouwen gaan
'k Heb toch zo'n lieveling, 'k heb toch zo'n lieveling
Moeder mag ik trouwen gaan
'k Heb toch zo'n lieveling aangedaan
Maar m'n kind, je bent te jong, bent te jong
Om te gaan trouwen, om een huisje te bouwen
Maar m'n kind, je bent te jong
Om te gaan trouwen al met zo'n jong
Moeder, hoe oud was m'n vader dan, vader dan
Toen hij geworden is, toen hij geworden is
Moeder, hoe oud was m'n vader dan
Toen hij geworden is uwer man
Vader was pas achttien jaar, achttien jaar
Ik was er twintig, ik was er twintig
Vader was pas achttien jaar
Ik was er twintig, op een maandje na
Moeder, dan ben ik toch oud genoeg, oud genoeg
Om te gaan trouwen, om een huisje te bouwen
Moeder, dan ben ik toch oud genoeg
Om te gaan trouwen al morgen vroeg
't Kind was nog geen maand getrouwd, maand getrouwd
Kwam ze bij vader aan, kwam ze bij vader aan
't Kind was nog geen maand getrouwd
Kwam ze bij vader al aangesjouwd
Vader ik heb zo'n kwaaie man, kwaaie man
Hij doet mij niets dan slaan, hij doet mij niets dan slaan
Vader ik heb zo'n kwaaie man
Hij doet mij niets dan stompen en slaan
Vader nam de bezemstok, bezemstok
Sloeg er zijn dochter mee, sloeg er zijn dochter mee
Vader nam de bezemstok
Sloeg er zijn dochter mee op haar kop
Vader, schei toch uit met slaan, uit met slaan
'k Zal naar mijn man toe gaan, 'k zal naar mijn man toe gaan
Vader, schei toch uit met slaan
'k Zal naar mijn kwaaie man toe gaan
Toen ze bij haar man aankwam, man aankwam
Moest zij de deur weer uit, moest zij de deur weer uit
Toen ze bij haar man aankwam
Moest zij de deur weer uit van Jan
Was ik toch maar met Sjef getrouwd, Sjef getrouwd
Die nog steeds van me houd, die nog steeds van me houd
Was ik toch maar met Sjef getrouwd
Die nog steeds heel veel van me houd
Was ik toch maar met Sjef getrouwd
Die nog steeds heel veel van me houd