Toen ik jong was en er werd in huis iets gebroken
Dan werd ik daarover altijd aangesproken
'k Kreeg overal de schuld van ik wende er an
En zei al vooruit: dat heeft Nappie gedaan
Ik bracht met mijn broertje bij tante een bezoekje
Bij t huiswaarts gaan, deed broertje iets in zijn broekje
'k zei daad'lijk: Ach broertje jou zal men niet slaan
Want Moe zegt toch weer: dat heeft Nappie gedaan
Pa keek naar zijn kippen en ik hoorde hem zeggen
Wie zou nu toch die groote eieren leggen
En toen ik dat hoorde ben 'k gauw weggegaan
Want 'k dacht: straks zegt Pa: dat heeft Nappie gedaan
Op catechesatie vroeg de doom'nee de knapen
"Zeg jongens! Wie heeft onze wereld geschapen?"
Maar 'k lette niet op, had de vraag niet verstaan
Stak een vinger op en zei: "Dat heeft Nappie gedaan
'k Werd grooter en had ook een heel aardig nichtje
Die zoende `k in't donker op haar gezichtje;
Ze gilde en riep: "wie doet me dat aan?"
En ik zei doodleuk: "Dat heeft Nappie gedaan!"
De vrouw van mijn vriend kreeg twee kleintjes op 'n morgen
Mijn vriend riep: "Wie zou me dit koopje bezorgen
Hij vloekte en toen ben ben ik gauw weggegaan
Want ik dacht: Straks zegt hij: "Dat heeft Nappie gedaan"
Ik kan al die narigheid niet laanger dragen
Ik ga nu een touw en een spijkertje vragen
En als ze me vinden, dan hang ik daaraan
Met 'n papier op mijn buik: "Dat heeft Nappie gedaan!"