Hij drinkt; de spiegel aan de and're muur
Toont hem het beeld van een gezwollen vent
Met in zijn hand een glaasje, een bekend
Taf'reel genaamd: "Voor de ontwenningskuur"
En als hij lacht, dan lacht de ander mee
Een beetje moeizaam, maar dat mag de pret
Niet drukken, kniesoor wie op zoiets let
Ze zijn best aan elkaar gewaagd, die twee
Hij drinkt; hij wenst zijn ouders alle heil
Ze zijn al bijna vijfentwintig jaar
Gestorven, maar dat doet aan het gebaar
Niets af en dan, hij heeft een mooie stijl
"Beminde ouders", zegt hij en een traan
Ontglipt hem en zijn hart wordt week als was
Dan ledigt hij in ene teug het glas
En zucht, hij heeft zijn kinderplicht gedaan
Hij drinkt, hij brengt een toast uit op de vrouw
Die hem verliet en dat niet zonder grond
Er was maar weinig, wat hen samenbond
Zij was niet mooi en hij was ook niet trouw
Toch heeft hij haar daarna nog vaak herkend
Op straat, in warenhuizen, op de tram;
Ze was het nooit. Gelukkig maar voor hem
Dat je ook aan verdrietig wezen went
Hij drinkt; op de gezondheid van de kring
Van vrienden, die zijn drank hebben gedeeld
Zijn vrouw gezoend en met de kat gespeeld
Die kat, die nooit eens witte muizen ving
God weet, waarom hij ze nu nooit meer ziet
Ze bleven weg, eerst eentje, later meer
Het werden er steeds minder elke keer;
Nou ja, aan zijn gastvrijheid lag het niet
Hij drinkt; de ene vriend die altijd bleef
Drinkt met hem mee en hij zegt: "Proost vriend, kijk
Al ons bewegen gaat precies gelijk
En zie je, dat ik nauwelijks nog beef?"
De fles is bijna leeg, de kamer gaat
Heel langzaam deinen als een grote zee
Hij zwaait nog en zijn spiegelbeeld zwaait mee
Totdat hij zich tenslotte zinken laat