Het is 't kanalje, dat steeds zonder pozen
Met lijf en geest voor 't ganse mensdom slaaft
En overal hoort men slechts zuchten lozen
Het lijdt gebrek. En niemand, die het laaft
Het wordt veracht, als redeloos vee verstoten
door hen, voor wier bestaan 't kanalje zweet
't Bewoont in 't slijk de krotten van de groten
Waarin 't verteert van wanhoop, ziekte en leed
Gij zijt kanalje! heeft men ons verweten
Gegroet, o naam die zoveel groots bevat
Kanalje, zwoeg! Uw meesters moeten eten
Als gij niet werkt, dan stokt het levensrad
Ons kroost is net de kinderwieg ontlopen
Of de fabriek jaagt het reeds aan de slag
"Wees slaaf! En zwoeg!" Zo moet het zich verkopen
Reeds toen het nog in moeders lichaam lag
Begint een zoon het brood te helpen winnen
De Bloedwet komt, en eist hem met geweld
En heeft men dochters, mooi en pront met minnen
De hoererij lokt met een handvol geld
Gij zijt kanalje! heeft men ons verweten
Gegroet, o naam die zoveel groots bevat
Genoeg heeft men nu door ons zweet gevreten
Straks staken wij de loop van 't levensrad