't Is op aarde nooit volmaakt
Vriest het 's winters dat het kraakt
Dan verlang je al weer naar de zomer
Komt de lente in het land
Hoor je weer van alle kant
O, ik voel me iedere dag weer lomer
En is het eindelijk zomer en je hebt zonneschijn
Dan hoor je een ieder klagen: Noem je dat weer nou fijn?
En de mensen afgesloofd
Half gebakken en gestoofd
Hoor je dan in groepen
Steeds maar roepen:
refr.:
Is me dat wat, geef me gauw wat ijs, ijs, ijs
Ik heb een wens maar, 'k verlang nou alleen maar ijs, ijs, ijs
Ja ik val bijna van m'n graatje
Ik heb aan heel m'n jas niet een droog draadje
Is me dat wat, geef me gauw wat ijs, ijs, ijs
Ma die roept: Ik val in zwijm
'k Leef net als een pot met lijm
Gossiemijne, is me dat een zootje
Pa die klaagt: Ik kan niet meer
'k Geloof haast dat ik liquideer
En m'n boord is finaal een gootje
En ook m'n dikke tante van haast zeventig jaar
Die roept: Als het zo door gaat neem ik ook polkahaar
Ik lig te braaien in m'n vet
Straks ben ik een ommelet
Ik lig te knappen
En naar lucht te happen
refr.:
En ook de man die eerst zei: Vrouw
Geloof me, heus kind, zonder jou
Zou ik om het leven
Niets meer geven
Ja, die vergeet al gauw z'n eed
En slaakt nu alleen maar de kreet
Zonder ijs kan ik geen uur meer leven
En iedereen, 't zij groot of klein, die eet zich half ziek
En draagt nu in z'n maag een filiaal ijsfabriek
IJs, dat is het toverwoord
Wat je'in alle hoeken hoort
Alle mensen vragen en ze klagen
refr.