Na vier kerstdagen,
weet ik dat mijn liefde voor jou,
maar pas begint,
dat bij het zachte kaarslicht van je lichaam,
de vlam komt van een diep begrip.
Ik zie ook alles in 't kleinste gebaar,
de dampende aarde,
die zwoele nacht…
Ik voel nu beter je gedachten,
in je hoofd dat op mijn schouder rust,
mijn leven weet ik voller,
niet omdat je mij maar twee- of driemaal hebt gekust,
maar omdat je eerlijk en begrijpend bent,
't leven doorvoeld hebt,
en 't stille geluk wel kent:
van klokken die niet luiden,
alleen in je gedacht
van treinen die nooit fluiten,
alleen maar als je wacht,
van woorden die niet spreken,
maar gedichten zijn,
die zich niet kunnen wreken
maar twee per twee,
op een wit papier geschreven zijn…
Na vier kerstdagen,
zijn wij vergroeid,
met de lente, de winter en de sneeuw,
doch in de zomer zijn wij één geworden.
Na een uiterlijk bewogen leven,
kennen wij nu 't fluwelen geluk
van overrijpe vruchten,
en strelingen, die anders,
dikwijls te innig zijn…
Maar wat wij vragen,
is het brandraam
uit een stille
kathedraal…