Er is weer kermis in de stad,
je hoort muziek, je ruikt patat.
Je mag drheen, je bent pas acht,
je hebt er weken op gewacht.
Boven de daken van de stad,
zie je alvast het reuzenrad.
Steeds dichterbij komt de muziek,
je hebt gespaard wel 15 piek.
Eerst word je heel erg misselijk,
in een soort ruimteschip.
Dan rijd je in de botsauto's,
je tanden door je lip.
D'r komen grote jongens,
en die gooien je op straat.
Ook worden al je guldens afgepakt,
tot overmaat.
Je bent verliefd, de eerste keer.
Het is een leuke jonge heer,
Je springt en lacht, je danst op straat,
een pirouette en een spagaat.
Daar komt hij aan, je maag draait om,
je denkt oh doe toch niet zo stom.
Wat is ie leuk, wat is ie knap.
Je hoofd wordt rood, je knieën slap.
Hij neemt je in zijn armen,
steekt zijn beslagen tong,
zomaar bij je naar binnen
en roert de boel goed om.
En dan zijn stijve roede in
je veel te kleine gat.
Gaat drie keer heen en weder,
komt klaar, en dat was dat.
Je krijgt een kind, wat ben je blij.
Je koopt een wieg met kant erbij.
Je zit op yoga, gymnastiek,
draait voor de vrucht alvast muziek.
Je draagt een zwangerschaps tenue,
je leest alvast 'Ouders van Nu'.
'tis Nog drie weken wachten maar,
de babykleertjes liggen klaar.
Eerst scheur je uit je bekken,
er moet ee keizersnee.
Dan krijg je een depressie,
zo van een jaar of twee.
Het kind is een mislukkig,
het is lelijk en het stinkt.
Het gaat pas heel laat praten,
het loopt niet maar het hinkt.
Nu de moraal van dit verhaal,
wat is het leven helemaal?
Je bent geboren, je wordt groot,
en op een dag ga je weer dood.
En wat je allemaal had verwacht,
het werd toch steeds anders dan je dacht.
Er zit geen lampje in de maan,
en sinterklaas heeft nooit bestaan.