Kerstnacht zonder witte vlokken
Zonder bevriende klokken
Orgeltoon en vredepsalm
Oorverdovend pijnt het snorren
Van myriaden grote torren
In en om plataan en palm
In 't hotel te Sindangglaja
Lig 'k in slaapbroek en kabaja
Lui op stoel der galerij
En 'k vergeet, al is 't maar even
Heel m'n drukke zakenleven
Bij de Handelmaatschappij
In m'n eentje lig ik te denken
Aan de boom met de geschenken
En z'n kleurrijke pracht
Aan de liedjes die ik als jongen
Vroeger thuis heb meegezongen
En ik neurie: "Stille nacht"
'k Laat dan de revue passeren
Ook het dwaze adoreren
Van Cato, dat blonde ding
Die me met haar mooie ogen
Maandenlang heeft voorgelogen
Dat ze nooit met and'ren ging
'k Hoor opnieuw haar wrede woorden
Die m'n jonge hart doorboorden
Toen ze me voorgoed verliet
Voor een ander met veel duiten
Met een mooie villa buiten
En een onbeperkt krediet
Weer zie 'k moeder zachtjes snikken
Vader quasi luchtig knikken
Op de kade bij 't vertrek
Weer zie 'k de IJmuider lichten
Scheren langs de huilgezichten
Van de passagiers aan dek
Kerstnacht zonder dennebomen
Ik lig goddelijk te dromen
Van m'n enig mooie stad
Totdat Ali, m'n bediende
Heeft gezien dat toewan griende
En zich uitstrekt op z'n mat