Er was een jongen, Wijnand J. van Dale
Die bij een onderzoek met rontgenstralen
Ging zitten op zo'n bundel toverlicht
En toen de deur uit vloog, al was 'ie dicht
Zijn moeder wist hem niet meer in te halen
Hij ging door muren en lantarenpalen
En bij sirene en politiefluit
Zong Wijnand J. van Dale ferm en luid:
"Kan iemand op de wereld mij verhalen
Hoe ziet een mensenhart er uit?"
Hij zweefde van Den Helder naar Rosmalen
En stoof toen door naar China en Bengalen
Hij boorde dwars door alle mensen heen
Hij ging door hoofd en hand, door merg en been
En daar, in duizend maag- en darmkanalen
Van dure dames met colliers en kralen
Daar klotsten kreeftesoepjes en bouillons
Daar dreven taartjes en likeurbonbons
Te midden van gefruite zeegarnalen
En Wijnand zag een hart van steen
Hij gluurde in de buik van kannibalen
En schrok van gruwelijke avondmalen:
De witgeschoeide voetjes van een kind
Een linkerarmpje met een roze lint
Hij rook de binnenkant van kardinalen
Kon van de dranklucht nauw'lijks ademhalen
Doorstraalde hoge heren in het grijs
Met in hun maag een hertje of patrijs
Door welverzorgde tanden fijngemalen
En Wijnand zag een hart van ijs
Maar op een dag doorboorde Wijnand op zijn rontgenstralen
De pelsvacht van een grote bruine beer
Daarachter was een machtig hart, zo warm en teer
Dat Wijnand dacht: 'Ik wil niet verder meer'
De jongen stapte van de rontgenstralen
En woonde voortaan in het berehart
Hij geeft alleen nog zachte klopsignalen
Zo leeft hij verder, Wijnand J. van Dale
Hij geeft alleen nog zachte klopsignalen