Ze was een kleine koningin
En gaf met gracielijke zin
Haar mooiste siertjes en haar pronkjes
Haar liefste lachjes en haar lonkjes
En waar zij liep ging ook gedwee
Een hele stoet van minnaars mee
Maar zij, ze dacht van allen: och
Wat 'n dwazen zijn dat toch
La-la
Ze was een lach, een lied
Meer niet
Ze ging van 'n bar naar een souper
En van een tea naar een diner
Een lichte, lachende kokette
Met wufte weelde van toiletten
Ze wekte haat of sympathie
Hier dweperij, daar jalouzie
Haar eigen hart was nooit van slag
En tikte als iedere dag
La-la
Ze was een lach, een lied
Meer niet
Nu is zij moegedanst en oud
Met 'n rijke zakenman getrouwd
Een opgetuigde miljonaire
Met 'n huis vol booien plus misere
Twee mooie auto's in haar stal
Veel licht en bloemen overal
Ze mist nu letterlijk geen stuk
Alleen 'n beetje waar geluk
La-la
Ze is een afgezongen lied
Meer niet