Hij woonde in het vijvertje van Eden
Hij hoefde niets te doen en niets te snappen
Alleen maar wat te slapen en te dromen
En af en toe wat met de voetjes te trappen
Tot iets hem commandeerde uit te stappen
Waarna hij op de wereld is gekomen
Maar lang niet elke band werd doorgesneden
En lang niet al het goede ging verloren
Hij dronk de melk van moeders eigen leven
Daar was het warm en veilig als tevoren
Totdat hij langzaam meer ging zien en horen
En zich op nieuwe paadjes mocht begeven
Daarna heeft hij de kleuterschool betreden
En toen de school voor kleine grote mensen
Daar leren ze je rekenen en schrijven
Daar snoeien ze en regelen je wensen
Al blussend het spontane en intense
Daar leren ze je op je plaats te blijven
Toen liet men hem zijn eigen boeien smeden
Een toekomst tussen hoge rechte muren
Met oh zo weinig groen en haast geen bloemen
Waar nauwelijks plaats meer is voor avonturen
En ietsje meer aan status dan de buren
Een ietsje meer aan titels om te noemen
Nu leeft hij als de dood zo ontevreden
Tot cijfers en tot letters te herleiden
De ziel onder een berg van puin bedolven
Zo diep dat hij zich nooit meer kan bevrijden
Het hart dat in 't begin nog wel eens schreide
Kan nu alleen nog huilen met de wolven