Een kleine, wonderschone, allerliefste zangeres
Woont in een naburig straatje, bij haar tante, 'n ouwe bes
Toen ik haar voor 't eerst ontmoette, hoe bekoorde mij haar beeld
En mijn vurig harte klopte, eensklaps: Tik, tak, tik, tak, tik
Bij het dansen, bloemenkransen in het donkerbruine haar
In haar witte kleedje zwevend werd ik haar voor 't eerst gewaar
Ach, het liefje, hartendiefje, huppelde de zaal steeds om
En mijn hart sloeg nog veel sneller, altijd door: Bombom, bombom
Toen kon ik niet meer bedwingen mijn onstuimig jeugdig hart
't Dreigde uit elkaar te springen door de vurige liefdessmart
'k Vloog, met een paar fikse sprongen, haar toen eensklaps achterna
Tikte op haar blanke schouder. Zij zag mij en zei: "Ha, ha!"
"Goede, lieve, trouwe, beste, schone, kleine, teed're maagd
'k Leg mijn hart aan uwe voeten, als mijn hulde u behaagt
Ik ben burger, meester-draaier, blijf toch niet zo koud als stro!"
En toen lachte zij zo hemels, zag mij aan en zei: "Zo, zo!"
"O, beminlijk, veelbelovend, beste, goede draaiersplant
Jij lijkt mij bij al dat draaien wel een aardig, grappig klant
Morgenavond kwart voor negen, kom dan voor mijn deur op straat
Daar mijn hart, geliefde draaier, thans voor u alleen slechts slaat!"
Ach, ik kon toen nauwelijks wachten tot de afgesproken tijd
'k Ging toen de and're avond fluks op weg, het hart verblijd
Vliegend ijlde ik langs de straten; 'k had mijn adem haast gemist
En aan hare deur gekomen, riep ik zachtjes: "Pst, pst, pst!"
Toen kwam ijlings uit haar woning, toornig, grimmig, brommend voor
Tante, met de woed' in d'ogen en de nachtmuts op een oor
"Zeg, vervloekte, kwade jongen, wil jij trouwen? Welk idee!"
Zij gaf mij twee ferme stoten en ik lag op straat. O wee
Doch ik haat nu al mijn leven ook de meisjes altega'er
Geen genade voor hen allen, hoe zij bidden hier of daar
Ik verfoei nu alle tantes, nichten, dochters en mama's
En ik wil alleen maar leven, vrolijk zingend: Tralala