Wij mensen leven eenmaal slechts op 't wijde rond
Lacht u Fortuna toe, trek dan partij daarvan terstond
Zo denkt een dief en steelt, te stout, zijn buurmans geld en goed
Maar 't noodlot pakt hem bij zijn kraag en straft hem voor zijn moed
En d'arme bloed beklaagt zijn lot en zucht nu zingend achter 't slot
O, mijn lieve Augustin, weg moet mijn vrijheid zijn
O! mijn lieve Augustin, weg moet zij zijn
Een jongling, die op studie ligt, droomt slechts van politiek
Hij draagt een dikke ronde baard en schrijft voor het publiek
Maar als het tijd wordt voor de knaap 't examen door te staan;
Weg is zijn grote wijsheid, ach! Terug moet hij dan gaan
Hij druipt zo glansrijk als hij kan en zuchtend zingt de wijze man
O, mijn lieve Augustin, ik moet gedropen zijn
O! mijn lieve Augustin, gedropen zijn
Daar schraapt zo menig dwaze vrek veel schatten bij elkaar
En gunt geen armebloed een cent, maar gaart en stapelt maar
Doch als hij sterft, krijgt pas zijn neef zijn schatten in zijn macht..
Of in het schandelijkst genot wordt alles doorgebracht
O! keerde nu de vrek eens weer, dan zong hij zuchtend, op mijn eer
O, mijn lieve Augustin, hoe kon ik zo dwaas toch zijn
O! mijn lieve Augustin, zo dwaas toch zijn
Hij, die zijn gaven spreidt ten toon op 'n groot of klein toneel
Valt soms de gunst dat hij teruggeroepen wordt ten deel
Hij treedt tot voor het voetlicht... maar zijn geest fopt hem soms zeer
Hij ziet naar de souffleur, maar die roept hem toe: "Hier staat niets
meer!"
Beangst ziet hij het publiek nu aan en zucht onder 't naar binnen gaan
O, mijn lieve Augustin, weg is nu al mijn brein
O! mijn lieve Augustin, weg is mijn brein