Sicilië, het eiland, wachtte jarenlang op ons
maar nu zijn we eindelijk dan toch gekomen.
Genieten van de zon en van de prachtige natuur
waarin minstens zoveel zuilen staan als bomen.
De tempels, zo bedoel ik, zijn er veel en ook heel oud.
Versleten als ons nachtelijk hotel.
Want ook dat is volgestouwd met allerhande brick en brack;
dat heet rustiek. De wijn is goed.
Dat wel.
Refrein:
‘k Wens jou diagonaal goednacht, mijn liefste.
Jouw bed schuin tegenover dat van mij.
In de kamer, lang en smal, wijzen voeten naar elkaar.
‘k Had jou zo graag in dit klein bedje aan mijn zij.
De gids maant ons voortdurend tot het geven van een fooi:
want al is ’t hier mooi, men heeft het hier niet breed.
Dus we kijken naar de kraan, maar drinken water uit een fles,
want de zon schijnt lekker. Foei, wat is het heet.
En als je iets bekijken wilt, dan leidt een gids je rond.
Onverstaanbaar als de baas van ons hotel.
Tussentijdse overbrugging van de afstand gaat per bus.
Men vindt hem lux. De wijn is goed.
Dat wel.
Refrein.
Bij aankomst thuis snel ik als eerste naar ons mooie slaapvertrek;
onze bedden staan daar vriendelijk naast elkaar.
Prompt versleep ik ze dan, ieder zo ver mogelijk in een hoek.
Leg een boek en zet een glas Averna klaar
Vervolgens lezen wij dan tot het buiten donker wordt.
Ik doe het licht uit, als was het ons hotel.
Met duizend beelden van een verre reis nog in het hoofd
zing ‘k dan voor jou. Zo mooi ik kan.
Dat wel.
Refrein.