als onder mij het meisje plooit
haar bekken zoete weerstand biedt
mijn hand haar ene borst ontdooit
de andere hard wordt als graniet
haar adem droog, haar schaamte nat
haar geur mijn huid doordrenkt
mijn stijve zich aan haar bezat
ze mij haar ingewanden schenkt
dan weet ik dat haar lijf de passie preekt
(ze wil van haar beenderen worden gereten
door een duivel woest bezeten)
terwijl haar ziel zacht om genade smeekt
ze lijdt, ze vrijt
ze kleedt zicht uit vanbinnen (ze kleedt zich uit)
ze lijdt, ze vrijt
ze laat haar lijf ontginnen (ze laat haar lijf)
ze vrijt, ze schreit
ik hoor haar ziel zacht spinnen (ik hoor haar ziel)
ze schreit, ze splijt
ik moet haar vlees ontginnen (ik moet haar vlees)
als onder mij het meisje plooit
haar vege lijf zich openspert
mijn hand traag langs haar dijen schooit
haar hart zo schuw wordt als een hert
haar stem zich in haar keel begraaft
mijn kus haar lippen krenkt
mijn dorst zich aan haar honger laaft
ze mij haar ingewanden schenkt
dan weet ik dat haar lij de passie preekt
( ze wil van haar beenderen worden gereten
door een duivel woest bezeten)
terwijl haar ziel zacht om genade smeekt
ze lijdt, ze vrijt
ze kleedt zich uit vanbinnen (ze kleedt zich uit)
ze splijt, ze glijdt
een vis maar zonder vinnen (een vis die splijt)
ze glijdt, ze spreidt
haar benen en haar zinnen (ze spreidt zich uit)
ze glijdt, ze bijt
haar mond vast in haar linnen (ze bijt zich vast)
ze bijt, ze vrijt
ze kleedt zich uit vanbinnen (ze kleedt zich uit)
ze lijdt, ze vrijt
ik moet haar lijf ontginnen (ik moet haar lijf)
ze vrijt, ze lijdt
hoe wreed kan men beminnen (hoe wreed hoe wreed)
(c) tekst: Elvis Peeters / muziek: Geert Corbeels