Overal kom ik je tegen
Bij de slager, bij de bakker, in de bibliotheek
Dan vraag ik mij weer af of jij met opzet naar me keek
Dan ben ik helemaal van streek
Ik ben zo verlegen
Overal zie ik je lopen
Over straat, langs de rivier en bij de poffertjeskraam
Ik ken je wel van aanzien maar ik ken je niet bij naam
Ik zit maar te verlangen voor mijn raam
Toch blijft het bij hopen
Maar als ik jou dan tref dan is mijn hoop vergaan voor weken
Had ik maar het lef om jou gewoonweg aan te spreken
Maar een rode kleur houdt me eronder
Dus zeg ik niet: wat ben je toch mooi
Wat ben je bijzonder
Overal wil gaan wonen
In de stad of in een dorp, op de snelweg, in een bos
Op een planeet of in een paddestoel met zeteltjes van mos
Als ik jou maar niet meer zie en ik mijn blos
Niet langer hoef te tonen
Want als ik jou weer tref dan is mijn hoop vergaan voor weken
Had ik maar het lef om jou gewoonweg aan te spreken
Maar mijn rode kleur houdt me eronder
Dus zeg ik niet: wat ben je toch mooi
Wat ben je bijzonder
Als je naar me kijkt speel ik uit angst een botterik
Als ik iets probeer te zeggen stotter ik
En je zegt ook niet zoveel met je adem in je keel
Nee laat maar, je bent me te veel
Ik ga verhuizen, dat lijkt me gezonder
Al denk ik nog wel: wat was je toch mooi
Wat was je bijzonder
(Doedoedoedoedoe)
Wat ben je bijzonder