Heimwee doet ons hart verlangen, naar de heimat onzer jeugd.
Naar de bronzen klokkezangen, zwaar van rouw of hel van vreugd.
Zangen uit de oude toren, hij die waakt en verre schouwt,
Over 't dorpje droomverloren, kronk'lend aan zijn voet gebouwd.
Heimwee doet ons hart verlangen, naar de geur van brem en hei.
Naar de weiden mist-omhangen, op een morgen in de mei.
Heimwee naar het blonde koren, naar het dennebos vol peis,
Naar de vennen stijfgevroren, waar wij slierden op het ijs.
Heimwee doet ons hart verlangen, naar de ouderlijke haard.
Met zijn rust niet te vervangen, met zijn vrede wel bewaard.
Heimwee naar de zomerwinden, heimwee naar het zoet geruis,
In de kruin der groene linden, voor ons oude pannenhuis.