de heer Vandevondel uit Gent had een hond
het beestje was vriendelijk, braaf en gezond
het kwispelde vrolijk, het sprong in het rond
en het leek wel alsof het zijn baasje verstond
het hondje groef dikwijls een hol in de grond
waarin het bij regen of vriesweer verzwond
ik denk dat er geen leuker hondje bestond
dan de heer Vandevondel zijn hond
'k weet zeker dat ook Vandevondel dat vond
want hij kuste zijn hond zeer vaak op de mond
waardoor tussen beiden een liefde onstond
op vriendschap, respect en vertrouwen gegrond
mevrouw Vandevondel was jong, mooi en blond
verstandig, charmant, wel geschapen en prompt
de band tussen haar echtgenoot en die hond
beschouwde ze als een persoonlijk affront
dus bond ze de hond aan een stoel en verbond
zijn staart met een snoer waar een spanning op stond
van achttien ampère, dat was niet gezond
het hondje werd levensgevaarlijk verwond
de heer vandevondel kwam thuis en terstond
rook hij geroosterde hond en dus lont
en begreep hij de toedracht, de knikker, de stront
en razend van woede ging hij door't plafond
hij greep naar een hamer van vier a vijf pond
en riep naar zijn vrouw nu sla ik je bont
of geef me een alternatief voor mijn hond
dan vergeef ik je dat je mijn lieveling schond
zijn vrouw nam de woorden woef waf in de mond
en kwispelde huilend de woonkamer rond
waardoor Vandevondel zijn kalmte hervond
en haar met een glimlach een halsband aanbond