D'r was er 'es een kleine man
Die was schoenenflik van z'n vak
Van je klop klep klipperdieklap
Die speelde heel de dag poot-an
En zat nooit 'es op z'n gemak
Van je klop klep klipperdieklap
Tevreden was hij niet, o nee
Hij droomde daag'lijks voor zich heen
Van goud, juwelen en edelsteen
En had zwaar het land aan z'n vak
Van je klop klep klipperdieklap
Dus ging 'ie op een goeie dag
Naar de koning toe van z'n land
Van je klop klep klipperdieklap
En zei: "Als ik u vragen mag
Sire, help me dan uit de brand"
Van je klop klep klipperdieklap
"Regeren gaat met meer gemak
Dat gaat glad van een leien dak
Ruilt u met mij dus eens van vak
Want dan zijn m'n zorgen aan kant"
Van je klop klep klipperdieklap
De koning was een wijze man
Dus die gaf z'n praal en z'n pracht
Van je klop klep klipperdieklap
De schoenenflik was boven Jan
Maar hij sliep geen enkele nacht
Van je klop klep klipperdieklap
Hij had geen rustig uurtje meer
Hij dacht: "Was ik maar lapper weer"
Z'n kop ging als een klok tekeer
Als 'ie aan z'n pothuisje dacht
Van je klop klep klipperdieklap
Dus na een dag of vier, vijf, zes
Zij 'ie met een zekere schroom
Van je klop klep klipperdieklap
"O sire, 't was voor mij een les
Neemt u asjeblieft weer uw troon"
Van je klop klep klipperdieklap
" 'k Blijf schoenenflik", zei hij bedeesd
" 't Is nooit zo'n heel slecht vak geweest
Ik hou me voortaan bij me leest
En ik ben tevree met m'n loon"
Van je klop klep klipperdieklap
Van je klop klep klipperdieklap
Van je klop klep klipperdieklap
Klap, klap, klap, klap, klop klop