Ze stond op 't perron van 't Udenhouts station
Iedere morgen, vierentwintig over achten
En kwam z'n boemel aan, om naar Den Bosch te gaan
Dan zag 'ie 't meisje op de andere richting wachten
Als kandidaat notaris was 'ie stipt, gelijk een klok
Wat niet wou zeggen dat een aardig meisje hem niet trok
Hij had dan ook 't land als 'ie z'n trein weer voelde gaan
En zij op 't Udenhouts perron bleef staan
Hij wist gewoon geen raad wanneer 'ie haar een keer niet zag
Hij droomde heel de lieve nacht en heel de lieve dag
Verleent foutieve testamenten op z'n kantoor
Hij heeft 'r nooit gekregen want z'n trein reed door
Ze stond op 't perron van 't Udenhouts station
Iedere morgen, vierentwintig over achten
En zei 'ie haar gedag, dan schonk ze hem een lach
Terwijl ze op de trein naar Tilburg stond te wachten
En als de chef, precies op tijd, 't afscheidsfluitje floot
Dan kon 'ie naar d'r fluiten, en dat was een harde noot
Hij dacht aan 't harde noodlot, dat 'm naar Den Bosch deed gaan
En haar op 't Udenhouts perron deed staan
Hij wist gewoon geen raad wanneer 'ie haar een keer niet zag
Hij droomde heel de nacht van haar en heel de lieve dag
Verleent foutieve testamenten op z'n kantoor
Hij heeft 'r nooit gekregen want z'n trein reed door
Ze stond op 't perron van 't Udenhouts station
En ze heeft daar jarenlang op hem staan wachten
Maar hij reed altijd door, hij moest naar z'n kantoor
Terwijl 't geluk in and're richting naar 'm lachte
Hij was gewoon een kuddedier, en nooit heeft 'ie verstaan
Dat, als 'ie eens was uitgestapt, de aard' niet was vergaan
Maar nu verging z'n kans en ging z'n stipte neus voorbij
En op 't Udenhouts perron stond zij
Hij wist gewoon geen raad wanneer 'ie haar een keer niet zag
Hij droomde heel de nacht van haar en heel de lieve dag
Verleent foutieve testamenten op z'n kantoor
Hij heeft 'r nooit gekregen want z'n trein reed door