Met mijn pa en met mijn ma
ging ik op reis naar de Ardennen,
ik was amper vijf-zes jaar,
en liet mij er al heel goed kennen.
Aan de waterval van Coo,
speelde ik gezwind Zorro,
ik doorkliefde met mijn zwaard
iedere kajak op de vaart.
Telkens weer gaan wij op reis,
telkens weer naar 't paradijs.
Ieder jaar naar de A A, A A, Ardennen.
Eens mijn vormsel was voltrokken,
mocht ik weer mee op congé,
ik verteerde met mijn vrienden,
de helft van mijn vaders pré.
Aan de citadel van Dinant
werd een meisje aangerand,
harde tijden voor mijn vader,
want zijn zoon die was de dader.
Telkens weer gaan wij op reis,
telkens weer naar 't paradijs.
Ieder jaar naar de A A, A A, Ardennen.
Precies in mijn puberteit
trok ik weer naar 't groene land,
'k voelde mij er wat onwennig,
waar was ik nu aanbeland?
'k Deed een tochtje langs de Maas,
God, wat voelde ik mij dwaas.
Ja, u hebt het al begrepen;
die tijd wil ik vlug vergeten.
Telkens weer gaan wij op reis,
telkens weer naar 't paradijs.
Ieder jaar naar de A A, A A, Ardennen.
Nu ben ik een stukje ouder,
'k trek alleen naar de Ardennen.
'k Huur een hutje in het bos
en laat mij daar eens goed verwennen.
In de spelonken van Han,
waan ik mij steeds Superman.
'k Vlieg tussen de stalagtieten,
nimmer kan ik meer genieten.
Telkens weer gaan wij op reis,
telkens weer naar 't paradijs,
Ieder jaar naar de A A, A A, A A, A A,
Ardennen.