De geitjesmoeder had het altijd gezegd:
“Pas op voor de wolf want de wolf is slecht.”
Het geitje had altijd beleefd geknikt,
maar diep in zijn hart gewogen en gewikt
O de wolf, de boze wolf, die gluiperd, die veelvraat, die schande.
O de wolf, de boze wolf, de wolf met zijn grote tanden.
Op een dag stond het geitje alleen lang de straat,
haar duimpje in de lucht, zoals dat gaat.
In mini-minirokje en wat eigenwijs.
Ze was al achttien - en ze wou op reis.
O de wolf, de boze wolf, wat zou toch zo’n wolf langs de straten?
O de wolf, wat zou de wolf, waarover die moeders toch praten?
Plots piepen de remmen van een reuzeslee.
Een Gentleman wenkte en nam het geitje mee.
Het dacht: “Zo’n vriendelijke ouwe heer,
ik luister van mijn leven nooit naar moeder meer.”
O de wolf, wat zou de wolf, wat zou er, wat kan er gebeuren?
O de wolf, wat zou de wolf, waarover die moeders toch zeuren?
Plots legde de heer zijn hand op haar dij,
hij was nog vitaal - en het bleef er niet bij!
Hij lachte zijn gouden tanden bloot.
Het argeloze geitje schrok zich haast dood.
O de wolf, de boze wolf, de wolf met zijn gouden tanden.
O de wolf, de boze wolf, met zijn brilletje met gouden randen.
Ze heeft zijn plaatnummer genoteerd,
en is naar haar moeke teruggekeerd.
Die heeft het aan de advocaat gezegd
en de zaak belande zo bij het gerecht
van de wolf, de boze wolf, de wolf met zijn gouden tanden.
Van de wolf, de boze wolf, met zijn brilletje met gouden randen.
Maar die wolf was lang geen gewone wolf.
Hij was fabrikant en hij speelde golf.
Het bleek geen geval van benadering
maar een vlekkeloze vorm van bevadering.
O die wolf, die brave wolf, die wolf met zijn gouden tanden.
O die wolf, die brave wolf, met zijn brilletje met gouden randen.
Het geitje ervoer tot haar groot verdriet:
de wolven verslinden elkander niet.
De rechters lachten hun tanden bloot.
Ze doen het sinds eeuwen, het is hun brood.
O de wolven, boze wolven, wolven met gouden tanden.
O de wolven, boze wolven, met brilletjes met gouden randen.
O de wolven, boze wolven, wolven met gouden tanden.
O de wolven, boze wolven, met brilletjes met gouden randen.
la lala la la lala ....
Tekst: Bert Broes
Muziek: Paul Heyninck
Arr.: R. Van Streels