Toen ik klein was, nou ja klein
Drie of vier, zoiets
En ik ging met mijn moeder mee
Achter op de fiets
Nou, dat die fiets dan rijden ging
Zo'n zwaar en wiebelig ijzer ding
Dat vond ik toch iets geks
Dat kon toch alleen maar, dacht ik toen
Het werk zijn van een heks
Een ouwe maar een goeie heks
Die aan het toveren slaat
Zodra er ergens iemand
Een blokje fietsen gaat
Maar zat ik op mijn eigen fietsje
Dan gebeurde er mooi niets
Dat vond ik toch iets geks
Of zou ze soms toch niet bestaan?
Die goeie ouwe heks
Een goeie ouwe heks met zo'n puntmuts in de kreuk
Met een wratje op haar kin en een gouden toverspreuk
Een goeie ouwe heks die je betovert in een tel
En alles wat je eerst niet kan:
Opeens kan je dat wel
Zij doet tjak en je kan fietsen
Rollerskaten en hiphoppen
Je kan ineens met duimen stoppen
Plots speel je piano en viool
Zij doet flatsj en je kunt gaan nietsen
Je blijft in het diepe drijven
Je kan lezen, je kan schrijven
Hoef je enkel nog maar voor de pret naar school
Nu fiets ik bijna elke dag
Heb ik mezelf geleerd
Met vallen en met botsingen
En steeds weer geprobeerd
En dat ik nu de straat door cross
Ik kan het al met een hand los
Daar is niks geks meer aan
Maar toch: zo'n ouwe, goeie heks
Mag best van mij bestaan
Een goeie ouwe heks met zo'n puntmuts in de kreuk
Met een wratje op haar kin en een gouden toverspreuk
Een goeie ouwe heks die je betovert in een tel
En alles wat je eerst niet kan:
Opeens kan je dat wel