Elk dier heeft zo z'n eigen eigenaardigheid
Een kat kan spinnen, maar een spin kan niet miauwen
En al kunnen katten spinnen, spinnen spinnen met meer vaardigheid
Een spin kan zogezegd z'n eigen website bouwen
Dat kan een kat weer niet
Zo zit dat, dus je ziet
Elk dier heeft zo z'n eigen eigenaardigheid
Een bij kan vliegen maar een vlieg die kan niet bijen
En wat dacht je van het schaap? Dat is toch pure onrechtvaardigheid
Zo'n beest geeft wol, maar kan zijn eigen trui niet breien
Schapen die breien niet
Waarmee je dus weer ziet
Elk dier heeft zo z'n eigen eigenaardigheid
Een aap kan vlooien maar een vlo kan mooi niet apen
Vlooien haten we, maar apen zijn nog steeds een bezienswaardigheid
Waar hele stammen zich nog altijd aan vergapen
En ook al klinkt het maf
We stammen van ze af
Elk mens heeft zo z'n eigen eigenaardigheid
Daarin verschilt hij dan ook weinig van de dieren
De één is lief en zoet en vriendelijk en één en al hulpvaardigheid
En nummer twee zit steeds te klooien en te klieren
Dat krijg je er niet uit
Dus de conclusie luidt
Elk wezen heeft z'n eigen eigenaardigheid
De kat, de wolf, de boer, het varken en de jager
Of-ie nou groot is of heel klein, elk wezen heeft z'n eigen waardigheid
Er is geen hoger en er is dus ook geen lager
En al kan je dan wel bang voor een muis of voor een slang
Ieder wezen is in wezen van belang