refr.:
Mijn vader die is boer en mijn moeder dweilt zijn vloer
Mijn zusje speelt de hoer, maar mijn broer, maar mijn broer
Mijn broer is troubadour
Mijn broer die reist langs markten en langs kroegen
Hij volgt de sporen van een mooi bestaan
Hij hield al nooit van werken en van zwoegen
Maar bij het eten staat hij wel vooraan
refr.
Mijn broer bezingt de schoonheid van het leven
De mooie blonde maagd, het bier, de wijn (het bier, de wijn)
Hij heeft zijn hart aan menig maagd vergeven
En van elke kroeg kent hij de kastelein
refr.(2x)