Ik werd als kind vaak uit de wieg genomen
En daar trok moeder stijgerend in snoer en slang
Mij op de stofzuiger door heel het onderkomen
Ik reed door grauwheid en ellende, uren lang
Ik had daar even nog zo prachtig liggen dromen
Van gouden koets en ruiters die van een rijk bal
Een prinsje voerden en thans door de bomen
Lui het paleis begroetten met hun hoorngeschal
Maar hoog daar bovenuit schalden de vloeken
Van moeder; o, wat ging het vloervarken te keer
Over de viezigheid die dagelijks in de hoeken
Klonterend terugkwam, terugkwam telkens weer
Ik zag het schamele kleed, het levensmoe behang
En dacht: zal knokken worden en de weg is lang
Tekst en muziek: Levi Weemoedt/Martin van Dijk