Waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer
Op zaterdagavonden werd in een teil
De schare gereinigd met boender en dweil
De teil zat vol water, maar 't water ging schuil
Onder schubben van zeep en van andermans vuil
Waar een leger van luizen verdwaasd in verdronk
Je was blij dat je leefde en blij dat je stonk
Waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer
We hadden een handdoek voor 't hele gezin
Je droogde je af en dan snoot je erin
En als dan die handdoek niet natter meer kon
Dan werd ie gewoon weer gedroogd in de zon
En ook door die keiharde handdoek mijn kind
Stonken wij alleen een uur in de wind
Oh waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer
De school, het kantoor, de fabriek en de bank
't was alles vervuld van een stevige stank
Wij veegden ons gat altijd af met een krant
Wij kenden slechts drukinkt als deodorant
Je had nooit een ziekte, behalve een zweer
Want elke bacil viel bewusteloos neer
Oh waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer
Bacterien kwamen er nooit in ons huis
Die schrikten wij af met de geur uit ons kruis
Geen virus al was het ook handig en snel
Kwam ooit door de korstige laag op ons fel
Dus wie er de dood onder ogen moest zien
Die was nooit veel jonger dan honderd en tien
Oh waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer
Oh waar is die heerlijke geur van weleer
Je ziet dan wel mensen, maar je ruikt ze niet meer