Aan het strand stil en verlaten
Bij het klimmen van de maan
Ziet men daar een aardig paartje
Zeer van weemoed aangedaan
Liefste ik moet je gaan verlaten
Morgen ga ik weer naar zee
En dan trouw ik als ik thuis kom
Hier op Hollandse stille ree
Maar zij sprak: ach liefste mijne
Spreek zo ver niet in het verschiet
Want de zee ligt vol met mijnen
En die dingen zie je niet
Aan het strand stil en verlaten
Ziet men daar een meisje staan
Die al turend en al smachtend
Wacht de komst van hare man
Hij zou immers wederkeren
Hij beloofde haar toch trouw
En dan krijgt zij zo'n verlangen
Word ik toch zijn lieve vrouw
Maar hij keerde nimmer weder
Want de dood waart om ons heen
En zij keerde telkens weder
Aan het strand stil en alleen
(Postema/Bruggeman)