Jouw bijbels hoofd, jouw lange haren
Zijn van een wereld, lang in ’t graf
Geërkerd hang j’ uit steen te staren
Van archeologische komaf
Wat heeft jouw lichaam nog te bieden
Een wijnrank, saploos, hol en grijs
Zo mooi, zo droog als een druïde
Verdwaald op de weg naar ’t paradijs
Jij wordt mij allengs sympathieker
Nu sprookjes voor mij spróókjes zijn
Als kind leek je mij veel mystieker:
’n Aan lager wal geraak’ Merlijn
Zij zijn j’ al zo lang aan her vermoorden
door ’t kijken naar dat kruis, naar jou
Als hamers klinken dan hun woorden
Dat ’t jouwe papa was, die dat wou
Dat ’s me te dwaas, te ong’loofwaardig
daar kan geen smartlap tegenân
En dan… jouw kop is niet onaardig
Eén, waar j’ ook zo van houden kan
Jij moest van al hun heiligheden
De koning zijn. Zij slaan een kruis
Zo luchtig als ze ’t jou eens deden
En gaan dan opgelucht naar huis
Jouw bloedend hart kan hen niet tonen
Wat jouw mond niet meer zeggen zal:
Dat je genoeg hebt van hun kronen
Die doornenkroon nog ’t minst van al
Steeds weer dat onbegrip ontmoeten
‘k Denk, dat je koud en eenzaam bent
Ik zou je voortaan willen groeten
Alleen dáárom, uit sentiment
En… mocht ik jou een dezer dagen
Op straat ontmoeten, goede vrind,
Stel ‘k je geen ongerijmde vragen
Dan vatten wij een flinke pint…!
Freddy Segers/Dick Poons