Een ordinaire straatmus vloog eenzaam langs de straten
Door alle andere vogels moederziel alleen gelaten
Ze zocht op kozijnen, ze zocht in de goot
Naar haar dagelijks eten, een kruimeltje brood
Zij was een kind van't trottoir, een kind van de straat
Op de keien sleet zij haar leven
Zij was een kind van't trottoir en viel haast van de graat
As de mensen soms niks wouwe geven
Een klein korstje kaas of een kruimeltje brood
Scheidde haar van de hongersdood
Van heel vroeg tot laat
Zwierf zij langs de straat
Met een poot
In de goot
De ouwers van die straatmus wouwe niks meer van d'r wete
Waren, als zovele ouders, hullie eige jeugd vergete
Ze ontvluchtte haar dorpie en ging naar de stad
Maar daar kreeg ze zo'n honger en ging vlug op pad
Ze wier een kind van't trottoir, een kind van de straat
Op de keien sleet zij haar leven
Ze wier een kind van't trottoir en viel haast van de graat
As de mensen soms niks wouwe geven
Een klein korstje kaas of een kruimeltje brood
Scheidde haar van de hongersdood
Van heel vroeg tot laat
Zwierf zij langs de straat
Met een poot
In de goot
En onze kleine straatmus dacht dikwijls aan die jare
As opa haar vertelde van dat 'r nog paardetramme ware
Toen was er geen honger, 't begon 's ochends vroeg
Je zag overal paarde, dus ete genoeg
"En dat lag naast het trottoir
Het lag zomaar op straat
Ja, toen hadden de mussen nog een goed leve
Maarre, ons kind van de straat viel op een keer van de graat
Omdat de mense d'r niks meer wouwe geve
En geen korssie kaas en geen kruimeltje brood
Redde haar van de hongersdood"
Op een avond, heel laat,
Vond men haar op de straat
In de goot
Helemaal dood