Als kind dronk ik een beetje water
Weet je dat nog oudje
En ging ter hoogtij even later
Weet je dat nog oudje
Ik dacht tot mijn tiende: je moet naar de hel
Nou staat er in de krant: iets drinken mag wel
Weet je dat al oudje
Neef Jan heeft van een vrouw gehouden
Weet je dat nog oudje
Ze was niet rooms, hij mocht niet trouwen
Weet je dat nog oudje
Nou is-t-ie een bittere, eenzame heer
Nou lees ik: 't was nu heus geen doodzonde meer
Weet je dat al oudje
Wij hebben jaar op jaar een kind gekregen
Weet je dat nog oudje
De dokter had er wel eens wat op tegen
Weet je dat nog oudje
Toch zeiden we toen: 't is de wil van de Heer
Nu schrijft hier 'n bisschop: dat hoeft nu niet meer
Weet je dat al oudje