Enkel rust was de natuur
Op dat zomer middag uur
Kamperfoelie bloeide in pracht
In een klein rustiek prieel
Waarin bloemengeur gestreel
Een paartje zat te keuvelen, fluisterzacht
En temidden van 't gedroom
Zweefde boven van de boom
Op de kamperfoelie neer een bij
Wijl het diertje dronk den dauw
Zwoeren zij elkander trouw
't Klonk als hemels haar in 't oor hetgeen hij zei
refr.:
Jij bent mijn lief, lief honingbloempje, ik ben de bij
Laat mij de honing drinken van jouw lippen, fris en vrij
'k Min jou zo heel, heel innig, daarom; hou ook wat van mij
Jij bent mijn lief, lief honingbloempje, ik ben de bij
Onder 't zachte hemelblauw
Zat het minnend paartje trouw
Zo gelukkig, 't was een lust
Hij sprak: "Liefste, liefste mijn
Toe wil jij mijn vrouwtje zijn?"
Tot antwoord werd er enkel maar gekust
Als de kamperfoelie ligt
Was haar hartje ook gezwicht
Welgemoed deed zij zijn wel en wee
Want hij zwoer het bijtje na
" 'k Bouw een huisje zoete ga"
Toen, goedkeurend, zoemde 't bijtje met haar mee
refr.