Meneer somber loopt op straat,de kou bijt in zijn jas.
Die de kou zo binnen laat, tot op zijn magere ribbekast.
Meneer somber woont alleen, in een uithoek van de stad.
Met niemand om zich heen, alleen zijn grijze dove kat.
Refrein:
Hij is gek dat zegt z’n buurman,
zo’n kluizenaar waar zal die van bestaan.
Zijn kat komt wel aan eten,
Maar hij kan het vergeten,
Hoe zal die man die winterkou doorstaan.
Meneer somber woont alleen, ‘t is koud bij hem in huis.
Waar hij met heel veel moeite, soms kookt op het fornuis.
Meneer somber denk heel vaak, aan hoe het vroeger was.
Aan kleding geen gebrek, en altijd goed bij kas.
Refrein
Meneer somber doodt de tijd, voordat hij ons verlaat.
Met zijn dagtoer ritueel, vol zorg en toeverlaat.
Meneer somber weet heel goed, dat niemand hem benijd.
Misschien dat deze winter, hem eindelijk bevrijd.