M'n grootva was 'n dikke kleermaker uit Aalst
Vuile tongen noemden 'm 'De luie naald'
Maar hij was vrijwillig brandweerman en speelde ook toneel
Zong elke dag op het doksaal en lachte graag en veel
Hij at een emmer mosselen met driekwart van een brood
En stemde steeds op priester Daens, al was die jaren dood
Met al zijn onderkinnen trok hij naar de plee
En vlooide daar de krant uit, voor 'n uur of twee
Daarna maakte hij kleren voor de halve stad
(Voor de hele heeft hij geen tijd genoeg gehad)
Want hij moest zich ook nog scheren en aan de voordeur staan
Grootmoe poetsen bakken en naar banketten gaan
Zijn sterkste vrienden droegen grootva naar zijn graf
Ze waren erg verdrietig en totaal bekaf
Er was een massa mensen, er werd wat afgeweend
Want iedereen mocht grootva, grootva mocht iedereen
Hij zal me nooit meer beetnemen, hij stopt me niks meer toe
'k Zal nooit meer sigaretten mogen rollen voor de vader van m'n moe