Ergens in het heelal, aan de rand van de Melkweg
Suist het ruimteschip Aarde
Traag wentelend om haar eigen as
Baant zij zich een weg door het niets
En zij is zo niet alleen
Zo zwerven er miljoenen
Aardig wat bevolkt met iets
Dat op mensen lijkt
Hoogverheven schepsels
Of lage oenen
Die denken dat het leven
Niet verder dan hun tennisbal reikt
Maar peddel ik 's nachts door de polder
Moer en moeralleen
Waar het gedreun van de industrie onhoorbaar is
Weet ik dat het zal gebeuren
Weet ik dat het zal gebeuren
Eens landt er eentje voor mijn neus
En ze vragen: "Ga je mee?"
En geloof me nou
Dan wordt het dus geen nee
Sinds de tijd begon, in de grijze oudheid
Wordt er over bezoekers gesproken
Goden op de wolken, in zwevende sigare
Of stijgend op 'n vliegend paard
En ik zag ook al iets wat geen mens kon verklaren
Dat overkwam mij tijdgenoten ook tracht te overtuigen
Ze lachen me uit, of hooguit maak ik ze moe
Ruimtereizigers hebben nooit haast
Zij kunnen eeuwen uitfreaken
Zonder zich op te fokken over tijd
Die daarbuiten nauwelijks bestaat
Als je mijn spullen ooit vindt
En ik ben zelf spoorloos
Dan ben ik misschien wel een eind op weg
In het zwarte niets
En aangezien jouw tijd vlugger verstrijkt
Dan de mijne
Zie ik de achterkleinkinderen nog wel eens
Dus jij krijgt mijn fiets