Hannes loopt op klompen, zimpe, zampe, zompen
Door de plassen, dat het spat
Broek en kousen worden nat
Moeder roept: “Hannes laat dat hoor”,
Hannes trapt maar dapper door
Hij laat zich niet lompen.
Hanneske zit buiten, ritte, ratte, ruiten
Op de ruiten krast hij daar
Vader vindt het schrik’lijk naar
Roept: “Zeg Hannes zit wat stil”,
Denk je dat hij ’t laten wil
Hij laat vader fluiten.
Hannes zit te morren, lirre, larre, lorren
In de school als meester zegt:
“Hannes zit wat beter recht,
Kijk naar ’t bord, kijk in je boek”
Brommig roept hij: “Wel dat doe’k”
Wat geeft hij om knorren
Hannes zit te brommen, rimme, ramme, romme
Op zijn vader en zijn moe
Snauwt zijn broers en zussen toe
Heeft met niemand ooit geduld
Zeg hem :”Jij hebt zelf de schuld”
Nou daar mot j’om komme.
Wil je ’t eens proberen, lirre, larre, leere
Iets te maken van het kind
’t is verloren moeite vrind
Jongetje zo vol venijn
Kind’ren die zo koppig zijn
Kun je niet bekeren.