Hoe zachtkens glijdt ons bootje, daar op het spieg’lend meer
De riempjes net en proper, gaan luchtig op en neer
De golfjes kabb’len spelend, al tegen ’t bootje aan
En ginds zien wij de toren, in ’t groene bosje staan.
Maar wie wil spelevaren, zij wijs en welbedacht
Want menig voer in ’t bootje, die dood werdt thuis gebracht
Het bootje is zo wankel, het is zo rank en smal
Wie met gevaren spotte, zij beter aan de wal.