Hij sjokte langs de wegen
Op 't midden van de dag
Hij had de trieste regen
De wind en alles tegen
En niemand die het zag
Hij was slechts een van dezen
Die zwerven als de wind
Een nietig naamloos wezen
Dat tussen hoop en vreze
Alleen de weg niet vindt
Doch gij en ik, verblinden
Wij zagen hem niet gaan
Wij trachten slechts te vinden
Wat 't eigen harte zinde
Zo druk was ons bestaan
Hij zocht zijn ziel te laven
Bij alles wat hij vond
Bij slechten en bij braven
Bij meesters en bij slaven
Doch geen die hem verstond
Wij hebben 't niet geweten
Tot hij tenslotte viel
Nog twee of driemaal eten
Dan zijn we hem vergeten
En God hebbe zijn ziel