Winter is koud, en lang
duurt het wachten op de prille zon.
Wanneer komt de lente toch?
O, als ’t kon,
met kinderspel, zo ondoordacht,
als grote mensen in de nacht.
Komt ooit nog eens lente?
‘k Wacht en wacht.
’t Houtvuur smeult. Nog ’n vonk
vereenzaamt tot souvenir.
Wordt tot gloed van ’t verleden.
Wat helpt dat hier?
Er is geen hoop, geen weg terug,
elk uur van weemoed kromt m’n rug.
Hoe was ook weer de lente?
’t Gaat zo vlug.
’t Lied verstilt om m’n mond,
tot ijsbloem verschaalt mijn hart.
Vrienden gaas stilletjes heen.
Dit uur is hard.
Ik wens mezelf nog goede nacht.
De lakens ritselen dreumeszacht.
Is ’t ergens weer lente?
M’n adem lacht.
Muziek en tekst: KoR Van der Goten