Ik zing een liedje voor die kinderen
die hun ouders op de wereld kwamen hinderen;
voor klein duimpje, vaar Hansje en Grietje
en voor een vergeten vergeet-mij-nietje.
Ik zing voor een heel erg klein meisje
dat lustig tatert en zingt als een sijsje,
maar dat stil in een hoekje gaat wenen;
mama heeft nagellak, want ze lakt nu haar tenen.
Ik zing voor een heel kleine jongen,
voor een schat van een doodgewone jongen
waarvan ’t zacht ontluiken werd gestoord
omdat hij papa bij het krantenlezen stoort.
Ik zing een liedje voor de velen
die zich met duizenden poppen vervelen
wijl moeder op-telefoneert
en mijnheer zijn zaken gewetensvol beheert.
Tekst: KoR Vandergoten
Goeie avond, miljoenen kleine kleuters,
mijn hartendieven, mijn kleine gepeuters.
Haal nu je blokken en treinen uit de kist.
Nonkel KoR is daar, die kwast, die rare tist.
En nu gaan we luchtkastelen bouwen
en al de stoelen door de kamer sjouwen.
Maar ik zing een liedje vol verdriet
want miljoenen ouders horen jullie niet.