Ik zing voor de liefjes in de dreven
en ik zing voor de oudjes op de bank,
voor 'n spin die haar webbetje gaat weven,
voor de merel die z'n liedeken sanc.
Want ik ben vandaag zo opgetogen.
'k heb een lied gemaakt voor groot en klein.
Mensen, zegen mijn schamele pogen:
'k wens 'n heel onschuldig sjansonjee te zijn.
'k Zing voor moeders die koken in hun keuken,
voor studenten die blokken op hun kot,
voor ministers die 't land zijn aan 't verneuken,
voor wie last heeft met 't negende gebod.
Ja ik was vandaag zo opgetogen.
'k Dacht: ik maak een liedje voor groot en klein.
Ach vergeef mij m'n soms mislukte pogen:
'k Tracht 'n heel onschuldig sjansonjee te zijn.
'k Zing voor nonnen die preev'len in hun klooster,
voor 'n pater die zijn kap gooit over de haag,
voor 'n man die gelegd wordt op de rooster
want hij dronk zich weer 'n stuk door z'n kraag.
Ach ik was vandaag zo opgetogen.
'k Zocht 'n lied, bestemd voor groot en klein.
Maar ik weet het: u ziet het aan mijn ogen.
't Is zo moeilijk, m'n onschuld is slechts schijn.
'k Zing een lied voor m'n vrouw (ze is aan 't strijken),
voor haar man die mei jullie voeten speelt.
'k Wou ons volk met 'n goed sjanson verrijken.
Maar naar 't schijnt ben ik soms wat misbedeeld.
Ach, was ik vandaag maar opgetogen!
Vond ik 'n lied voor groot en klein!
Beste kijkers, heb toch wat mededogen:
't wemelt van de gekke dingen in m’n brein
'k Zong een liedje voor mezelf, voor wie 't wil horen.
'k Zond een liedje van levenslust en -leed.
publiek: u wil ik steeds behoren!
'k Wou dat iemand 't in Vlaanderen slechter deed.
'k Zing voor liefjes, vrijend in de dreven,
voor de oudjes, soezend op 'n bank,
voor de mensen die in Vlaanderen leven,
voor de snoodaard die dit liedeken sanc.
Tekst en muziek: KoR Van der Goten