Janssens, Peters, Vandervloedt,
drie boerzwaproleten.
Hemdje aan, dasje om
en dan maar gauw ontbeten.
De vrouwen maken ondertussen
pakjes boterhammen
met rookvlees, kaas; wie weet met liefde
Pakjes boterhammen.
Jef deelt de kaarten en jan komt uit:
“dju, ‘k ken nie volgen, ‘k heb geen ruit.”
Zo rijden ze elke morgen
met de boemeltrein naar Brussel-Zuid.
Perronnen spuien honderdduizend
burgers in de hoofdstad.
Ze wurmen zich in de tram
of rennen; elk in zijn bureaugat.
’s Middags is die stad opeens
van Vlamingen vergeven.
Ze drinken, spreken in kafeetjes,
en Vlaanderen gaat weer leven.
Jan deelt de kaarten en Jef komt uit:
“Madam, trwa stella’s in een fluit.”
Zo dragen ze elke middag
in ‘Le Capitale’ de cul-tuur uit.
’s Avonds drummen op ’t perron
en haal de kaarten boven.
Er hangt een sfeer in de coupé
voor honderd muffe strofen.
Hard protest als een vreemde dame
’t raam wil opendraaien.
Er moest zo eens een frisse wind
door hun gedachten maaien.
Jef geeft de kaarten en Jan valt dood:
“dju, ‘k kan nie volgen, m’n dam zat bloot.
Zo keren ze elke avond
met de boemeltrein weer naar hun dorp.
Janssens, Peters, Vandervloedt,
drie boerzwaproleten.
Hemdje uit en bedje in
en dan gauw vergeten.
Geen wolkje aan de hemel
kan hun nachtrust nog verstoren.
De sterren fonkelen en uit de hoogte zingen
de engelenkoren.
God schudde de kaarten en ’t volk komt uit
Brussel, reikhalst naar de buit.
Zo staat de stoptrein eeuwig
voor de slagboom tussen noord en zuid.