't Kleine stadje, in de zon gelegen
Dat rondom weiland, en weer weiland had
Was als een fijn geetst motiefje tegen
De verte die vol ijle verten zat
't Was als een rood motiefje voor
't Blauw dat zich in 't licht verloor
Wanneer men dichter langs de witte wegen
Bij 't stadje kwam, dat daar zichzelve bleef
Vermoedde men de straten en de stegen
En zag een wolkje dat erboven dreef
En bij een toren, wrak en oud
Een huisje voor de pret gebouwd
Binnen de poort bloeide een gouden regen
Er stond een jongen die mij stug bekeek
En wie maar kon kwam mij toevallig tegen
En 't had de schijn dat men mij vergeleek
De torenklok onder 't kruis
Wenste de vreemdeling welkom thuis