Daar waren twee koningskinderen
Die hadden elkander zo lief
Zij konden niet samenkomen
't Water was veel te diep
Daar kwam eem bode gereden
Tot in haar vaders land
Alzo liet de jonkman weten
'k Zal zwemmen tot aan uw strand
Wat stak zij op? Drie kaarsen
Als baken in de nacht
Die-n-avond in haar kamer
Heeft zij lang op haar lief gewacht
Daar kwam er die oudste zuster
Zij was er niet schoon en niet jong
Zij doofde ze uit, die kaarsen
En des konings zone verdronk
"Ach visser", zo sprak zij, "Visser
Wil met mij uit vissen gaan"
En schoof een ring van haar vinger
"Neem dit goud als beloning aan!"
Zij visten de ganse morgen
Zij visten de ganse dag
Tot haar lief, haar lief, ocharme
In dat net van de visser lag
Zij nam hem al in haar armen
Zij kuste hem op de mond
"Ach lippen, zo gij kondt spreken
Mijn herte, 'ten was gezond"
Zij nam hem al in haar armen
Zij sprong met haar lief in 't meer
"Adieu, mijn vader en moeder
Hier beneden ziet gij mij niet weer!"
Daar waren twee koningskinderen
Die hadden elkander zo lief
Zij konden niet samenkomen
't Water was veel te diep