Toen God ons schiep en de zee en het land
Hield hij al de sterren in de palm van zijn hand
En ze gleden door zijn vingers als korreltjes zand
Maar een schoot er ver uit zijn baan
Toen ging Heer God door de hemel op jacht
Naar die ene ster op de wind van de nacht
En hij zwoer: hij zou eeuwig erop zijn bedacht
Dat die niet teloor zou gaan
Soms zie je de sterren, soms zie je er geen
Want dan komen de wolken en zijn we alleen
Maar wat geeft dat als God door de wolken heen
Maar blijft waken en zien waar wij zijn
Die ene ster die de mijne heet
Ik loop erop rond en ik slaap en ik eet
Maar soms ben ik bang dat God hem vergeet
Dat hij niet meer weet wat hij zwoer met zijn eed
Weten jullie dan soms waar wij zijn
Sterretjes, sterren
Wij zijn maar zo klein
We weten niet eens waar we zijn