Waarvan gaan er de boeren, de boeren,
Waarvan gaan er de boeren zoo mooi?
Zij dorschen het koorn en verkoopen het strooi.
Daarvan gaan er de boeren, de boeren,
Daarvan gaan er de boeren zoo mooi.
Waarvan hebben de boeren, de boeren,
Waarvan hebben de boeren veel geld?
Zij karnen de butter en verkoopen de melk.
Daarvan hebben de boeren, de boeren,
Daarvan hebben de boeren veel geld.
Waarmee drinken de boeren, de boeren,
Waarmee drinken de boeren den wijn?
Ze vetten het kalf en verkoopen het zwijn.
Daarmee drinken de boeren, de boeren,
Daarmee drinken de boeren den wijn.