Hansje knecht wat wil je doen,
wil je verdienen je oude loon,
en je leven lang nog zwoegen,
'k zal je geven nieuwe schoenen,
en laat de boer maar ploegen.
Hansje zwoer een dure eed,
al deed't mijn vader en moeder leed,
het ploegen wil ik laten,
'k zal er gaan al op de zee,
al op des Heeren wat'ren.
Toen Hansje bij de haven kwam,
ging hij voor een scheepsman staan,
sprak, schipper, goede heere,
wil je mij als schippersknecht,
het zeemansvak gaan leren.
'k wil je er wel nemen aan,
maar kun je als schippersknecht wel staan,
recht al aan scheepsvoorde,
ik hoor er aan je woorden wel,
je bent van boeren-oorde.
Hansje zwoer een dure eed,
geen andere man is zo gereed,
voor alle zeemanstaken,
ik ben in mijnen doen zo sterk,
als eene wilde drake.
Toen Hansje knecht kwam op de zee,
stond hij als een verdwaalde ree,
geen woord kon hij meer spreken,
hij dacht er hier en hij dacht er daar,
zijn hart dat stond op breken.
Hij stak zijn hoofd al buiten boord,
urenlang sprak hij geen woord,
maar dacht ter zelver stonde,
ach had ik de ploeg maar in mijn hand,
ik stond op vaste gronden.