Hij had zichzelf een kuil gegraven
Ogen vochtig, vol verdriet
Handjes, wroetend in de aarde
Want een schepje had hij niet
Hij had het hazepad gekozen
Maar waar moet een wees naar toe
In de aarde teruggekropen
Weerloos, argeloos en moe
Op een foto in de krant
Een lege kuil met twee agenten
Probleem geklaard, niets aan de hand
Na de winter volgt de lente
Twee agenten bij een kuil
En het tij zal nimmer keren
Men maakt niet graag zijn handen vuil
Maar is nooit te beroerd
Om te poseren
Verkleumd, verstijfd en buiten zinnen
Trof men hem na uren aan
"De mensheid moet opnieuw beginnen"
Zei hij, haast niet te verstaan
Wel, ze gaan weer voor hem zorgen
De aarde van zijn broek geveegd
In een weeshuis opgeborgen
Wachten tot hij zelfmoord pleegt
Krijgt de vrede eens een kans
Bouwt men marmeren monumenten
De koningin legt er een krans
Geflankeerd door twee agenten
De agenten van die kuil
Buigen, wachten, salueren
Men maakt niet graag zijn handen vuil
Maar is nooit te beroerd
Om te poseren
Een kind gevonden of verloren
Wie vangt het op, wie geeft het raad
Men dicht de kuil, men wist de sporen
Een krant waait in een lege straat